All posts by webmaster@politicologie.nl

prof.dr. Hans Daalder in het NKWP jubileumboek 2015

Voor het vorig jaar verschenen boek ter gelegenheid van het 65 jaar bestaan van de NKWP interviewde prof.dr. Barbara Vis maart 2015 ons erelid prof.dr. Hans  Daalder. In verband met zijn overlijden eerder deze week (zie het In Memoriam) publiceren we het interview ook hier:

Over de invloed van het totalitarisme, inspiratie in en uit het buitenland, en biografieën

Als er iemand de Nederlandse Vergelijkende Politicologie op de kaart heeft gezet, ook door zijn internationale activiteiten, dan is het Hans Daalder (1928). Daalder was één van eerste afgestudeerden aan de nieuwe “Zevende Faculteit” (de Politiek-Sociale Faculteit, PSF) van de Gemeente Universiteit (later UvA) in Amsterdam (1955 doctoraal; 1960 promotie). Na (hoofd)medewerker te zijn geweest aan het Institute of Social Studies in Den Haag (1958-1963) werd Daalder benoemd tot hoogleraar Wetenschap der Politiek aan de Universiteit Leiden (1963-1993). Een deel van die periode verbleef Daalder aan buitenlandse instituten, zoals Harvard University en de University of California in Berkeley (1960-61), het Center for Advanced Study in the Behavioral Sciences in Palo Alto (1966-196), het European University Institute (EUI) (1976-79); en Harvard University (1989-1990). Daalder heeft een lange publicatielijst met boeken, boekhoofdstukken en artikelen, waarvan – al sinds het begin van zijn loopbaan – een groot deel in het Engels. De periode na Daalder’s emeritaat stond in het teken van het schrijven van een vijfdelige biografie van Willem Drees (samen met Jelle Gaemers). Daalder is onder meer lid van de KNAW (1990–), Honorary Foreign Fellow of the American Academy of Arts and Sciences, en Erelid van de Nederlandse Kring voor Wetenschap der Politiek (2011–). Het was buitengewoon plezierig met hem te spreken over zijn drijfveren, de ontwikkeling van de Politicologie in de voorbije decennia en zijn kijk op de huidige Politicologie.

 

Lees verder:  Interview_Daalder_Barbara Vis_def

In Memoriam: prof.dr. Hans Daalder

Op 4 april overleed Hans Daalder, erelid van de Nederlandse Kring voor Wetenschap der Politiek, op 87-jarige leeftijd. Voor het grote publiek zal Daalder vooral bekendheid genieten als de auteur (samen met Jelle Gaemers) van de vijfdelige biografie van Willem Drees. Toch was die biografie vooral een project waaraan Daalder de periode na zijn emeritaat als Leids hoogleraar Politicologie in 1993 wijdde.

Maar de belangstelling voor (politieke) geschiedenis waarvan de Drees-biografie een uiting is, loopt als een rode draad door heel zijn werk en publicaties. Het was die belangstelling die hem na de Tweede Wereldoorlog dreef naar de nieuwe opleiding aan de ‘Zevende Faculteit’ van de UvA (toen nog de Gemeente Universiteit) waar hij de studie van geschiedenis kon combineren met het nieuwe ‘wetenschap der politiek’. In veel van zijn publicaties over bijvoorbeeld de Nederlandse politiek, zorgde zijn historische inslag voor de nuance, de aandacht voor de uitzondering, en voor de invloed van personen.

Een tweede rode draad is het internationaal-vergelijkende perspectief. Na zijn afstuderen zette hij zijn studie voort aan de London School of Economics, en verbleef hij voor kortere of langere tijd aan Harvard, Berkeley, Palo Alto, Leuven, het Juan March Institute in Madrid, Wenen, etc. Daardoor, en door zijn deelname aan internationale onderzoeksprojecten, groeide zijn belangstelling voor politiek buiten Nederland (hij promoveerde op het Britse kabinet) en voor de vergelijkende analyse van politieke verschijnselen. Hij is daarbij sterk beïnvloed door bijvoorbeeld Robert Dahl en door Stein Rokkan, beiden ook persoonlijke vrienden. Daalders hoofdstuk ‘Opposition in a Segmented Society’ in Dahls beroemde Political Oppositions in Western Democracies (1966) behoort mede door de combinatie van historisch en vergelijkend perspectief tot de beste analyses van de toenmalige Nederlandse politiek. De twee rode draden komen ook terug in de door Joop van den Berg en Bart Tromp samengestelde bundel papers van Hans Daalder (Politiek en Historie, 1990) met een deel over de Nederlandse Politiek en Geschiedenis, en een deel over Vergelijkende Politieke Wetenschap.

Samen met Arend Lijphart is Daalder onder politicologen vooral bekend om zijn werk over democratische stabiliteit in verdeelde samenlevingen: Hoewel ‘Daalder en Lijphart’ nogal eens in één adem genoemd worden, waren er ook duidelijke verschillen in hun benadering van de consociational democracy. Daalder had, ondanks zijn belangrijke theoretische bijdrage (‘The Consociational Democracy Theme’ in World Politics 1974) , vooral oog voor het historisch detail en Lijphart, ondanks diens beroemde case study over Nederland, had meer belangstelling voor het abstracte model. Als gevolg daarvan zag Daalder de Nederlandse pacificatiedemocratie eerder als een voortzetting van een aloude elitecultuur terwijl Lijphart het ontstaan daarvan juist als een abrupte breuk (een self-denying prophecy) interpreteerde.

Ook een korte karakterisering ter gelegenheid van zijn overlijden mag niet voorbij gaan aan de grote organisatorische betekenis van Hans Daalder. Met Daalders benoeming tot hoogleraar Wetenschap der Politiek, in 1963, voegde Leiden zich betrekkelijk laat in het gezelschap universiteiten waar politicologie werd bedreven (na UvA, VU en Nijmegen), maar die achterstand werd snel goed gemaakt door Hans Daalders dadendrang. Vlot gingen opleidingen van start, aanvankelijk vooral in de Juridische Faculteit, en de staf werd in rap tempo uitgebreid, met de benoeming van bovengenoemde Arend Lijphart tot hoogleraar Internationale Betrekkingen als belangrijk wapenfeit. Met andere Nederlandse hoogleraren politicologie stond hij aan de wieg van omvangrijke dataverzamelingen zoals het Nationaal Kiezersonderzoek, en vooral het Parlementsonderzoek waarmee Nederland een op dat terrein betrekkelijk unieke longitudinale reeks heeft opgebouwd. Hij was een van de oprichters van het tijdschrift van de Kring, Acta Politica, in 1965. Jarenlang kwam de Kring voor het Etmaal bijeen in Helvoirt, waar de familie Daalder niet geheel toevallig een vakantiehuis had…. In 1970 nam hij, met zeven andere hoogleraren, het initiatief voor het European Consortium for Political Research (ECPR). Van 1976 tot 1979 was hij de tweede voorzitter van deze organisatie die nu niet meer weg te denken is uit de Europese politicologie. In die periode was hij ook de eerste voorzitter van het Department of Political Science aan het pas opgerichte Europees Universitair Instituut in Florence. Zijn bestuurlijke bemoeienis strekte zich soms ook uit tot universitair-politieke conflicten, waarvan de zaak-Daudt aan de UvA zonder twijfel de belangrijkste is geweest. Zijn memoires (Universitair Panopticum; Herinneringen van een gewoon hoogleraar) zijn dan ook de moeite van het lezen waard voor politicologen buiten Leiden. Voor Daalder zelf lag bij dat belangrijke bestuurlijke werk waarschijnlijk toch niet zijn grootste belangstelling. In het interview dat Barbara Vis met hem hield voor het jubileumboek van de Kring vroeg zij hem naar een dieptepunt in zijn loopbaan. Hij antwoordde met een karakteristieke omweg:

‘Ik heb een uitermate rijk leven gehad. Ik heb veel gepubliceerd, vaak in te korte tijd, en ook wel over belangrijke onderwerpen, en contacten opgedaan met mensen in het veld die ertoe deden. Desondanks heb ik niet het gevoel dat ik alles heb geschreven wat ik had willen schrijven. Dat kwam vooral door tijdrovende bestuurstaken en door op zich belangrijke werkzaamheden, zoals het stimuleren van onderzoek en het uitbouwen van de studierichting en het vak in den lande’

Wij zijn Hans Daalder veel dank verschuldigd voor dat vele bestuurlijke werk ten dienste van onze discipline, en voor het gelukkig toch zo omvangrijke wetenschappelijke oeuvre dat hij ons nalaat.

Rudy Andeweg

 

Oproep nominaties Jaarprijs Politicologie en Daniël Heinsius thesisprijs

De Nederlandse Kring voor Wetenschap der Politiek en de Vereniging voor Politieke Wetenschappen stellen jaarlijks twee prijzen beschikbaar: de Jaarprijs Politicologie voor het beste proefschrift op het vakgebied en de Daniël Heinsius thesisprijs voor de beste politicologische thesis. De prijzen bedragen respectievelijk € 1000 en € 500.

U wordt van harte opgeroepen kandidaten voor deze prijzen voor te dragen

U kunt tot 1 februari 2016 de secretaris van de Jaarprijsjury : info@politicologie.be attenderen op proefschriften die voor de prijs in aanmerking komen, voorzien van een PDF-document van het proefschrift.

Voordrachten voor de Daniel Heinsiusprijs, voorzien van een PDF van de thesis-exemplaren, kunt u tot  1 februari 2016 richten aan de secretaris van de jury, mw Lotte Melenhorst, (l.d.melenhorst@fsw.leidenuniv.nl)

Nieuwe studie: Nederland over Europa 1945-2015

Was Nederland kampioen Europese integratie tot het referendum over de Europese Grondwet in 2005? En is sindsdien alles en iedereen eurosceptisch geworden? Tien jaar na het referendum laat het boek Van Aanvallen! naar verdedigen? De opstelling van Nederland ten aanzien van Europese integratie, 1945-2015 zien dat er voor én na 2005 verschillend tegen Europese integratie werd aangekeken. Daarmee is dit het eerste boek dat een uitgebreid overzicht biedt van de Europese opstelling van de belangrijke politieke spelers in Nederland: van partijen, belangengroepen, regeringen en kiezers tot rechters, media, parlement en Nederlanders in Europese dienst. Juist nu door de schuldencrises het aanzien van Europa is aangetast en de Europese integratie ter discussie is komen te staan, is helder inzicht gewenst in de ontwikkeling van de Nederlandse opstelling ten aanzien van Europese integratie. Dit boek beoogt een dergelijk inzicht te bieden en is geschreven voor journalisten, politici, ambtenaren, studenten, denktanks, onderzoekers, docenten, consultants en kiezers.

Hans Vollaard (Instituut Politieke Wetenschap, Universiteit Leiden), Jan van der Harst (Universiteit Groningen) en Gerrit Voerman (Universiteit Groningen) zijn de redacteuren van het boek. Het is uitgegeven door Boom Bestuurskunde.

zie: http://www.boombestuurskunde.nl/bestuurskunde/catalogus/van-aanvallen-naar-verdedigen-1#

In memoriam prof.dr. G. Kuypers (1921-2015)

Gijsbert Kuypers was van 1960 tot 1983 hoogleraar Politicologie aan de Faculteit Sociaal-Culturele Wetenschappen (nu: FSW). Van oorsprong opgeleid als jurist en na de Tweede Wereldoorlog korte tijd werkzaam als journalist bij het dagblad Trouw. Bij de oprichting van de faculteit in 1956 werd hij aangesteld als medewerker van de eerste hoogleraar Jelle de Jong. In die tijd promoveerde hij bij de Jong. De titel van zijn proefschrift was typerend voor de Koude Oorlog: De Russische Problematiek in het Sovjet Staatsbeeld. In 1960 werd hij benoemd tot gewoon hoogleraar Politicologie aan de VU.

Gedurende zijn lange loopbaan als hoogleraar heeft hij zich vooral beziggehouden met de ontwikkeling van een eigen visie op de politicologie als wetenschap en de uitwerking van een specifieke benadering om de relatie politiek en beleid te bestuderen, nl. de finalistische benadering. Hierbij is het doel-middel denken essentieel, waarbij uitgegaan wordt dat de doelen van overheidsbeleid allereerst door de politiek zelf bepaald worden. Vanuit deze invalshoek dient het instrumentarium voor de uitvoering ervan vorm te krijgen. Centraal staat hierbij het beleid dat ten doel heeft de ‘toekomstige vorming van de samenleving’. Het meest duidelijk kan dit teruggelezen worden in zijn Grondbegrippen van de Politiek (1973), wat nog steeds verkrijgbaar is en dat het hoofdbestanddeel vormde voor zijn colleges Politicologie.

Kuypers gaf op vernieuwende wijze college. Om de interactie tussen student en docent te bevorderen (en om de student ‘bij de les te houden’) introduceerde hij het zogeheten ‘fluisteren’. Per rij in de collegezaal moesten studenten overleggen over een vraag en dan kreeg één student per rij de gelegenheid het antwoord te geven (met behulp van een handmicrofoon met het formaat van een grote zaklantaarn). In de jaren ’70 kreeg hij wel steeds meer moeite met de (kritische) studentenbeweging (overigens hij niet alleen getuige de bezettingen elders).

Alhoewel afstandelijk was Kuypers een aimabel mens, hetgeen vooral in kleine gezelschappen bleek (zo vertelde hij dan wat hem dreef en bijvoorbeeld dat hij ervan hield nieuwe woorden uit te vinden en te introduceren; zo claimde hij het woord ’straaljager’bedacht te hebben). Ook had hij humor: bij een bezetting kwam hij het gebouw binnen om de bezetters op de bon te slingeren en ze over te leveren aan het VU Tuchtcollege. Hij schreef wat namen op (onder meer de mijne met de vraag: Keman wat is je naam). Overigens deed hij hier niets mee en verscheurde het lijstje glimlachend.

Later (ruim na mijn studietijd) nam voor hem het plezier af, vooral omdat de vernieuwingen in onderwijs en onderzoek hem in toenemende mate benauwden. De relatie staf-studenten was voor hem meer verstoord dan goed was voor de opleiding. Ook de vernieuwingen, onder meer afkomstig uit Den Haag, heeft Gijs Kuypers ervaren als een negatief teken des tijds en hij voorspelde in Trouw dat hiermee de academische vrijheid ten grave gedragen werd: voor hem het einde van de universiteit als vrijplaats.

Op het terrein van onderzoek heeft Gijs Kuypers – zoals gezegd – zich langs twee wegen geconcentreerd op de Finale Methode: ten eerste door middel van een verdere onderbouwing van deze methode met betrekking tot de toepassing ervan bij beleidsstudies en, ten tweede, de uitwerking ervan ten behoeve van de empirische analyse van overheidsbeleid. Alhoewel dit tot een aantal publicaties en rapporten heeft geleid, was de uitkomst niet zodanig dat de wereld buiten de VU overtuigd kon worden. Kuypers zelf heeft zijn benadering van Politiek & Beleid uitgebreid opgeschreven in 1980 (in 2 kloeke delen). Daarnaast, en dat was uniek voor politicologisch onderzoek in Nederland, heeft hij samen met Andries Hoogerwerf het eerste electorale onderzoek in Nederland geëntameerd in 1967. Deze voorloper van het nationale kiezersonderzoek (het NKO dat vanaf 1971 inter-universitair werd georganiseerd) stuurde 500 NIPO enquêteurs het ‘veld’ in en in 1969 werden de eerste bevindingen gerapporteerd (zie: De Nederlandse Kiezers in 1967, Amsterdam: Elsevier, 1969).

In 1983 verliet Kuypers, vrij onverwacht, de VU. Ik weet dat hij, zij het op afstand, de politicologie in het algemeen bleef volgen en vooral geïnteresseerd was wat de politicologen van de VU publiceerden. Echter, jammer genoeg was hij op latere leeftijd steeds minder in staat om naar de VU toe te komen. Wij hebben in Gijs Kuypers een toegewijdde docent en een originele wetenschapper verloren, die de Politicologie aan de VU vorm heeft gegeven.

 

Hans Keman, Emeritus Hoogleraar Politicologie aan de VU

Erelidmaatschap Hans Daalder – referaat dr. Sarah de Lange

Op 5 november 2010 benoemde de Nederlandse Kring voor de Wetenschap der Politicologie prof. em. Hans Daalder tot eerste erelid. Op het symposium ter ere van deze gebeurtenis poneerde Daalder een aantal stellingen met betrekking tot de ontwikkeling van de Nederlandse politicologie sinds 1950 (zie https://politicologie.nl/?p=112 en https://politicologie.nl/?p=107 ). Dr. Sarah de Lange reageerde:

Het bestuur van de Nederlandse Kring voor Wetenschap der Politiek heeft mij gevraagd kort te reageren op de stellingen van haar eerste erelid, professor Daalder. Mijn eerste reactie is een zeer bondige, ik ben het namelijk met de eerste vier stellingen van professor Daalder eens. Aangezien deze stellingen een zeer interessant en volledig historisch overzicht van de ontwikkeling van de Nederlandse politicologie sinds 1950 geven, is het schier onmogelijk om het met ze oneens te zijn. Professor Daalder schets op zeer levendige wijze hoe de Nederlandse politicologie is ontstaan en hoe zij zich sindsdien ontwikkeld heeft. Uit het verhaal van professor Daalder wordt duidelijk dat de geschiedenis van de politicologie als discipline onlosmakelijk verbonden is met de geschiedenis van de Kring, haar beroepsvereniging, en in mindere mate ook met internationale beroepsverenigingen zoals de ECPR en de IPSA.

Een van de belangrijkste ontwikkelingen die professor Daalder schetst is de internationalisering van de Nederlandse politicologie. Deze ontwikkeling manifesteert zich op meerdere manieren. Een van de meest zichtbare tekenen van de internationalisering is de veranderende samenstelling van onze beroepsgroep in Nederland. Alhoewel ik niet over concrete cijfers beschik heb ik het sterke vermoeden dat het aantal buitenlandse onderzoekers aan Nederlandse universiteiten de laatste jaren sterk is gestegen. Daarnaast vermoed ik dat ook het aantal Nederlandse onderzoekers aan buitenlandse universiteiten sterk is gegroeid. Deze observaties baseer ik gedeeltelijk op mijn eigen ervaringen in het buitenland en in Nederland. Aan alle buitenlandse universiteiten waar ik heb gewerkt wist ik mij omringd door Nederlandse collegas, terwijl ik mij aan de UvA in het gezelschap bevind van Amerikaanse, Belgische, Britse, Bulgaarse, Duitse, Poolse en Roemeense collegas. Een teken dat ook de politicologie is niet imuun voor het proces dat zo velen van ons bestuderen, namelijk dat van de globalisering.

De internationalisering van de Nederlandse politicologie heeft een aantal belangrijke voordelen, maar ook enkele nadelen. Door de internationalisering wordt Engels langzamerhand de voertaal in de Nederlandse politicologie. Een direct gevolg hiervan is dat Nederlandstalige (populair) wetenschappelijke tijdschriften schaarser worden. Deze ontwikkeling zou onwenselijk kunnen zijn, omdat zij de communicatie tussen politicologen aan universiteiten en praktijkpoliticologen en de deelname van politicologen aan het publieke debat zou kunnen bemoeilijken. Tegelijkertijd heb ik de indruk dat de opkomst van nieuwe media dit probleem gedeeltelijk ondervangen. Veel grote onderzoeksprojecten die door het

NWO worden gefinancieerd hebben tegenwoordig een uitgebreide website en de jongere generaties politicologen, met name aio’s, zijn zeer actief in de blogosfeer of op twitter. Op deze wijze weten zijn hun onderzoek te verkopen, op de actualiteit in te spelen en kunnen zij hun eigen verhaal houden zonder naar de pijpen van journalisten te hoeven dansen en in soundbites te praten.

Bovendien moet het belang van het bestaan van een lingua franca in de wetenschap niet onderschat worden. Tijdens mijn verblijf aan verschillende buitenlandse universiteiten is het mij duidelijk geworden dat het essentieel is om met onderzoekers uit andere landen van gedachten te wisselen. Niet alleen om kennis te verwerven over de politieke processen die zich in andere landen afspelen, maar ook om met enige afstand en een frisse blik naar de Nederlandse casus te kunnen kijken. Professor Daalder formuleerde zojuist in zijn rede enige punten van zorg aangaande politicologen die in de media hun persoonlijke mening over allerlei politieke ontwikkelingen geven. Ik deel deze punten van zorg niet. Als ik naar de huidige generatie politicologen kijk die zich mengen in het publieke debat, dan valt mij op dat zij in de meeste gevallen praten met enige distantie en vanuit hun expertise. Zij laten zich zelden verleiden om commentaar te geven op kwesties waar zij zelf weinig wetenschappelijk onderzoek naar hebben gedaan en aarzelen vaak om positie in te nemen in het politieke debat. Ik vind dit een positief gegeven, omdat het aangeeft dat de scherpe politisering uit het begin de jaren 70 die professor Daalder ook noemde definitief voorbij is. Daarbij geloof ik dat deze ontwikkeling gedeeltelijk het gevolg is van de afstand tot de dagdagelijkse politiek die een (kort) verblijf in het buitenland creeert.

De internationalisering van de Nederlandse politicologie heeft ook zijn weerslag op de Kring gehad, iets dat eenvoudig te illustreren is aan de hand van de ontwikkelingen die het tijdschrift van de Kring, de Acta Politica, of het jaarlijkse Politicologenetmaal de afgelopen zes decennia hebben doorgemaakt. De Acta Politica, voor het eerst verschenen in 1965 met enkel Nederlandstalige bijdrages, onder andere van professor Daalder over kleine partijen, is in 1997 een Engelstalig peer-reviewed en ISI ranked journal geworden en wordt tegenwoordig uitgegeven door de internationale publisher Palgrave. Een belangrijk deel van de artikelen die in het tijdschrift worden gepubliceerd zijn geschreven door buitenlandse politicologen werkzaam aan buitenlandse universiteiten. Het Politicologenetmaal, oorspronkelijk een congres vanen voor Nederlandse politicologen, wordt sinds 2002 in samenwerking met de Vlaamse politologen georganiseerd. Het etmaal vindt afwisselend in Nederland in Vlaanderen plaats, vorig jaar in Leuven dit jaar in Amsterdam, en in een groot aantal van de georganiseerde panels is de voertaal Engels.

Op het eerste gezicht lijkt het er dus op dat de Kring meegaat in de vaart der volkeren en goed inspeelt op het internationaliseringsproces. Mijns inziens staat de Kring, vandaag op haar 60ste verjaardag echter ook voor een aantal uitdagingen. In de eerste plaats is het een uitdaging om de vele buitenlandse onderzoekers werkzaam aan Nederlandse universiteiten te betrekken bij de Kring. Dit zal niet eenvoudig zijn, aangezien veel van deze onderzoekers zelfs niet op de hoogte zijn van het bestaan van de Kring. Bovendien zal het een aantal praktische aanpassingen vergen. Het programma voor vandaag is bijvoorbeeld volledig in het Nederlands, met als gevolg dat ook het publiek grotendeels bestaat uit Nederlandse politicologen. In de tweede plaats is het een uitdaging voor de Kring om in contact te blijven met de vele Nederlandse onderzoekers die in het buitenland werkzaam zijn. Uitbreiding van de communicatie via het internet zou een belangrijk middel kunnen zijn dit contact te behouden.

Ik heb de indruk dat de Kring goed uitgerust is om deze uitdagingen aan te gaan, met een aantal relatief jonge leden in haar bestuur en een goede band met haar achterban, jong en oud, praktijkpoliticoloog en wetenschapper. Ik twijfel er dan ook niet aan dat wij over zestigste jaar weer samenkomen om de 120 verjaardag van de Kring te vieren.

Ik dank u voor uw aandacht.

Erelidmaatschap Hans Daalder – laudatio prof. van den Berg

Op 5 november 2010 benoemde de Nederlandse Kring voor de Wetenschap der Politicologie prof. em. Hans Daalder tot eerste erelid. Op het symposium ter ere van deze gebeurtenis sprak prof. J.Th.J. van den Berg de volgende laudatio uit:

Hooggeleerde Daalder, beste Hans,

In een gewichtig ogenblik als dit had hier de voorzitter moeten optreden van de Nederlandse Kring voor Wetenschap der Politiek, prof. Jos de Beus. Helaas maakt zijn gezondheidstoestand hem dat onmogelijk. Vandaar dat ik hier sta in zijn plaats. Iedereen mag weten dat ik dat als een buitengewone eer beschouw.

Ooit klaagde de historicus, Hans Blom er in klein gezelschap over dat het ook voor historici zo belangrijke werk van Hans Daalder sterk verspreid was over reeksen artikelen die in allerlei ‘obscure’ tijdschriften en boeken waren verschenen; in elk geval obscuur voor niet- politicologen. Hij meende dat dit tekort deed aan de kwaliteit en de bekendheid van je werk. Bloms klacht was niet zo wonderlijk, omdat jouw publicaties een sterke historische grondslag hebben. Dat het wel erg verspreid was over tijdschriften en boeken was een klacht die ik deelde. Thuis had ik tot begin jaren negentig, tussen de mooie boeken van Bernard Crick en Robert Dahl in, hoofdzakelijk sleetse overdrukjes van artikelen en hoofdstukken staan van ene H. Daalder, maar daar zaten wel een paar van de beste stukken over de Nederlandse politiek tussen, waarvan zowel ikzelf als generaties na mij veel hebben geleerd.

Daar is intussen wel wat aan gedaan: Bart Tromp en ik hebben een aantal van de belangrijkste stukken over Nederlandse politiek en comparative politics in een bundel ‘Politiek en Historie’ kunnen samenbrengen. Vervolgens deed jij het zelf, door je oratie en afscheidscollege en de tienjaarlijkse redes die je had geleverd over de Nederlandse politiek samen te brengen in ‘Van oude en nieuwe regenten’. Daaraan voegde je sterk historisch getinte beschouwingen toe. Dat boek zal Hans Blom zeer tevreden hebben gesteld. Met hem vele anderen, overigens.

Binnenkort verschijnt in de serie ECPR Classics, ‘State Formation, Parties and Democracy: Studies in Comparative European Politics’. Zodat niemand meer kan zeggen dat hij geen weet heeft van de plaatsen waar je belangrijkste werk is te vinden. Alles mooi in goed gepresenteerde boeken bijeengebracht. Ik meen dat het Peter Mair is geweest die in de introductie tot het laatste boek schreef (ik parafraseer): als Daalder zijn stukken nu zou moeten leveren aan de belangrijke refereed journals op het terrein van de vergelijkende politicologie, zouden ze waarschijnlijk worden geweigerd. Dat doet denken aan wat ons beider vriend en collega, Hans Daudt ooit zei: als Huizinga zijn plan voor ‘Herfsttij der Middeleeuwen’ had moeten indienen bij NWO, zou het vast zijn afgewezen.

Deze drie boeken bieden overigens nog maar een deel van het onderzoek dat je hebt uitgevoerd dan wel geëntameerd en waarmee je belangrijke verdiensten voor de politieke wetenschap in Nederland en daarbuiten dus maar ten dele zijn weergegeven. Eigenlijk staat het al kort samengevat in je oratie van 1964 bij elkaar. Daar kondig je aan dat je onderzoek wil doen resp. bevorderen naar herkomst en loopbaan van politieke elites, naar houdingen van kiezers, naar de relaties tussen regering, parlement, ambtelijke diensten en belangengroepen, beleidsvorming in het algemeen. Vooral dat je ernaar streeft dit onderzoek op vergelijkende grondslag te verrichten of te doen verrichten. Ongehoord ambitieus natuurlijk: geen politicoloog zou nog zoiets in zijn of haar oratie durven opnemen.

Niettemin ben je erin geslaagd, vooral door je vermogen tot samenwerken en tot stimuleren, veel van die ambities na te komen. Niet te vergeten, je bijna mythische vermogen overal geld vandaan te toveren. Ik noem het onder jouw leiding uitgevoerde elite- onderzoek, waaraan ikzelf als promovendus maar ook weer als promotor heb mogen voortwerken. Ik noem het parlementsonderzoek naar de opvattingen en houdingen van parlementariërs in Nederland, dat een in de wereld nogal unieke inkijk geeft in de ontwikkeling van denken en doen onder onze parlementariërs sinds 1968. Dan heb ik het slechts over enkele voorbeelden.

Daarnaast heb je niet alleen zelf veel werk gemaakt van het vergelijkend onderzoek, bij voorbeeld in het Smaller European Democracies project, maar heb je daarin ook veel jongere politicologen in de wereld van de comparative politics geïntroduceerd. Vooral dat laatste vermeld ik graag: je wist talent immers niet alleen te observeren, je zocht steeds naar middelen het de kans te geven, ook al was je in jongere jaren een gevreesd criticus van je leerlingen.

Je bent immer het tegendeel geweest van een kamergeleerde. Dat heb je zichtbaar gemaakt doordat je je Leidse leeropdracht in een als ondersteunend bedoeld vak voor juristen snel hebt weten uit te bouwen tot opleidingen in de juridische en sociale faculteit. Totdat je in Leiden, samen met anderen, een volledige opleiding politicologie hebt weten te verwerven in de Faculteit Sociale Wetenschappen, zij het aanvankelijk nog met een belangrijke poot in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid. Die werd vervolgens ernstig bedreigd, zoals je het zelf noemde: ‘in de winter van R.J. in ’t Veld’ toen stormen als TVC en SKG over de universiteiten heen raasden. Maar de opleiding aan de Leidse FSW overleefde en deed dat redelijk glansrijk, zoals wij nu weten. De oude, betrouwbare juridische faculteit bleek in gemoderniseerde vorm minder betrouwbaar dan ooit gedacht. Dat je die faculteit door de ‘hete zomer’ van de democratisering 1969-70 hebt heen geloodst als decaan was intussen vergeten.

Overigens konden ook andere opleidingen als die in Nijmegen en aan de VU op je steun en zorgvuldige aandacht rekenen als daarom werd gevraagd. Eerder, begin jaren zeventig, had je al veel tijd en energie gestoken in de affaire rond de oudste en grootste politicologie-opleiding, die van de Universiteit van Amsterdam, waar je zelf in de jaren veertig en vijftig had gestudeerd en waar je nog eens zelf als student had geprotesteerd tegen de benoeming van wie later je promotor zou worden, Jan Barents. Hans Daudt en vijf wetenschappelijke medewerkers om hem heen zouden een zwaar beroep op je steun doen; het kostte je onder meer een sabbatical year in het NIAS.

Soms bleven wij in Nederland verweesd achter, omdat het land een beetje te klein voor je werd. Ik ondervond dat als student al toen ik een eerste literatuurtentamen wilde doen in 1967 en vriendelijk werd verwezen naar de historicus, B. W. Schaper, die je toen verving. Jij was vertrokken naar Palo Alto in California. In 1976 liet je mij met een aantal collegae achter, toen je voor drie jaar vertrok naar het Europees Universitair Instituut in Florence. Niet alleen jij vertrok trouwens, maar ook je collega Tim Koopmans, de hoogleraar staatsrecht met wie je de commissie staatkunde had opgezet, die een eerstejaars vak ‘staatkunde’ voor juridische studenten moest opzetten. Halverwege mochten wij het zelf gaan doen. Intussen zette jij in Florence, als eerste hoogleraar politicologie en hoofd van het departement voor sociale wetenschappen, een nieuwe opleiding op en leverde je daarmee een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van het EUI, toen nog staande onder leiding van de onlangs overleden Max Kohnstamm. Voor de status van de Nederlandse politicologie was je verblijf daar van groot belang.

Toch denk ik dat voor de ‘inburgering’ van de Nederlandse politicologen in de internationale wereld van de politicologie een ander initiatief van nog meer gewicht is geweest. Ik bedoel de oprichting van het European Consortium for Political Research in 1970. Het initiatief was van anderen, zoals je beschrijft in ‘Universitair Panopticum, herinneringen van een gewoon hoogleraar’. Maar je hebt er zelf heel veel aan gedaan het ECPR van de grond te krijgen en tot bloei te brengen, temidden van mastodonten als Jean Blondel en Stein Rokkan, en in nauwe samenwerking met collegae als Giovanni Sartori en Rudolf Wildenmann, die de roemruchte jaarlijkse Joint Sessions bedacht, waarvan ik de eerste in het dodelijk saaie Mannheim heb mogen meebeleven. Een aantal jaren zat je het ECPR zelfs voor. Intussen maakte Arend Lijphart het European Journal for Political Research tot een gezaghebbend tijdschrift. Hoewel Henry Valen, de vaderlijke Noor, geprobeerd heeft je de bijnaam ‘the bishop’ op te dringen, is dat niet echt gelukt. Hij stelde zich daarbij ongetwijfeld een tamelijk Lutherse bisschop voor en die kennen de meeste mensen buiten Skandinavië en Noord- Duitsland niet erg en calvinisten als wij houden er zelfs niet zo van. Maar, het laat wel iets zien van het gezag en het ontzag dat je wist te wekken. Waar wij allemaal goed gebruik van hebben kunnen maken. Intussen deed je trouwens je plicht als voorzitter, tussen 1970 en 1975, van de Nederlandse Kring voor Wetenschap der Politiek.

In je oratie en je lezingen, verzameld in ‘Van oude en nieuwe regenten’ heb je je ontpopt als een gezaghebbend en invloedrijk criticus van de vaderlandse politiek, maar je bent nooit een ijverig schrijver op opiniepagina’s geworden noch columnist van kranten of audiovisuele media. Af en toe een televisie-interview dat in je jonge jaren dikwijls nog moeizaam verliep ook, omdat je zoals Jan Barents zo snedig had opgemerkt, in bijzinnen spreekt. In bijzinnen spreken is zo ongeveer het retorische tegendeel van spreken in one-liners. Zoals je er van houdt paradoxen te formuleren, waar meer digitale geesten ook al niet van houden, maar waarmee je ongeveer een Leidse School hebt weten te vestigen. Want die liefde voor de paradox wordt nu zo ongeveer elke Leidse politicoloog nagedragen.

Met de actieve politiek of het openbaar bestuur in bredere zin heb je je evenmin ingelaten, behoudens het lidmaatschap van de Commissie van Veen over de reorganisatie van de Rijksdienst. Van die reorganisatie is toen en later niet zo veel terechtgekomen, maar het rapport is het begin geworden van de politieke en ambtelijke loopbaan van de huidige vicepresident van de Raad van State en het heeft geleid tot de oprichting van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Er zijn adviseurs die minder sporen nalaten.

Dit, beste Hans, is allemaal al meer dan voldoende om jou met bijzondere eerbetuiging tegemoet te treden. Maar dan zou ik het project onbesproken laten waaraan je nog steeds stug doorwerkt: de biografie van W. Drees sr. Daar hebben wij nu drie delen van ter beschikking, waarvan een geschreven door Jelle Gaemers. Er is voorts je studie over de relatie van Drees met het Koninklijk Huis. Het belangrijkste deel, over zijn tijd als minister- president, moet nog komen maar zal ook redelijk spoedig verschijnen.

Op dat laatste deel wachten wij als leden van de Kring niet om je hulde te brengen voor al dat vele wat je voor de politicologiebeoefening in Nederland hebt betekend. Vandaag, op de dag dat wij de zestigste verjaardag vieren van de Nederlandse Kring voor Wetenschap der Politiek, zo heeft het bestuur daarvan besloten, geven wij aan die hulde vorm door aan jou het erelidmaatschap van de Kring toe te kennen.

Daarmee mag ik jou als eerste van harte gelukwensen!

Erelidmaatschap Hans Daalder – rede bij acceptatie

Op 5 november 2010 benoemde de Nederlandse Kring voor de Wetenschap der Politicologie prof. em. Hans Daalder tot eerste erelid. Daalder sprak daarbij het volgende dankwoord uit:

“Hoe kan men, na zoveel goede woorden, nog adequaat reageren? Met enige twijfel al was het maar omdat hier ook Hans Daudt had kunnen staan, die wij nog maar zo kort geleden verloren. Maar ook met dankbaarheid

– voor een lang leven

– jegens Amsterdam waar ik de eerste assistent voor politieke wetenschap kon worden omdat ik een jaar eerder aan de GU was begonnen dan wat toen Zevende Faculteit heette haar poorten opende.

– aan Engeland dat “politiek” voor mij het eerste buitenland was en aan de Editor van Political Studies die mij in 1954 vroeg voor dat tijdschrift een analyse te geven van het Nederlands politiek bestel. Dat dwong mij naar Nederland te kijken in termen en begrippen van een ander politiek systeem: een van de rijkste ervaringen in de vergelijkende politicologie die een jong student kon hebben

– aan de vele coryfeeën in het vak, met wie ik al vroeg mocht samenwerken: in internationaal-vergelijkend onderzoek en in de oprichting nu veertig jaar geleden van het European Consortium for Political Research

– aan de bewust onderling zo verschillende personen die in de loop der jaren vorm gaven aan wat de vakgroep c.q. het departement politieke wetenschappen in Leiden werd

– aan de relatief talrijke promovendi die ik mocht begeleiden in hun proefschrift – een taak die mij wellicht de meeste voldoening heeft gegeven van mijn universitaire werkzaamheden.

– en dan aan mijn drie jaar geleden overleden echtgenote waarmee ik het voorrecht had 55 jaar getrouwd te zijn, die mij een trouw echtgenoot vond, maar dan wel een die “overspel” met zijn werk bedreef

En dan natuurlijk aan de Kring en in het bijzonder aan haar voorzitter Jos de Beus die mij telefonisch benaderde met de mededeling van het besluit een erelidmaatschap in te stellen, en dat zonder dat te kunnen weten deed precies op de dag dat ik vijftig jaar geleden in Amsterdam promoveerde op een proefschrift over structuurveranderingen van de Britse regering na 1914. Dat De Beus hier niet kon zijn betreur ik zeer, zoals ongetwijfeld velen Uwer met mij.

Enkele weken geleden formuleerde ik in Florence eenaantal stellingen, die nu, hier en daar uitgebreid en gecorrigeerd voor U liggen. De eerste daarvan zijn simpele feiten. Die laat ik liggen, al zou ik natuurlijk nogal wat herinneringen aan oude tijden kunnen ophalen. Dat wordt anders in de stellingen 4 tot 7, waarover meer discussie over mogelijk is. Ik signaleer daarin een drietal onstuimige ontwikkelingen in de politicologie:

  1. de sterk toegenomen professionaliseringdie het vak heeft ondergaan in vergelijking met de tijd dat ik studeerde en het vak begon te beoefenen;
  2. gepaard daaraan – en mede gedragen daardoor – de sterke internationalisering die heeft plaats gevonden;
  3. de vergaande specialisering die van beide genoemde ontwikkelingen het gevolg was.

Sta mij toe bij elk van deze ontwikkelingen kort stil te staan.

Ten eerste: de snelle professionalisering is merkbaar niet alleen in de sterke groei van nieuwe methoden en kwantitatieve onderzoekstech- nieken, maar ook in de ontwikkeling van benaderingen, begrippen en theorieën. Ik kon nog een afgestudeerd politicoloog worden zonder enige wezenlijke statistiek te hebben geleerd. En hoewel ik niet onschuldig ben geweest aan de bevordering van survey-onderzoek, het opzetten van grote dataverzamelingen, en het stimuleren van computergebruik – met inbegrip van een cruciale fase van de ontwikkeling van SPSS door Norman H. Nie die als tijdelijk hoofdmedewerker in onze vakgroep talloze uren gebruik kon maken van de Leidse computer – toch ben ik op die terreinen een dilettant gebleven.

De professionalisering heeft wel tot gevolg gehad, dat ik tal van hedendaagse publicaties niet meer kan volgen, en tegenhanger daarvan met name de vaktijdschriften vroeger boeiender, en toegankelijker, vond dan tegenwoordig.

Ten tweede: De professonalisering is sterk in de hand gewerkt door het tweede proces de internationalisering. Ik heb ongetwijfeld het meest van het vak geleerd door kennis te nemen, en vooral door samen te werken, met leidende politicologen, veelal maar lang niet altijd Amerikanen. Iemand die nog relatief jong het voorrecht had te werken in projecten met mensen als de Amerikanen Robert Dahl,, Gabriel Almond, Sidney Verba, de Duitse emigrant Otto Kirchheimer, de Spanjaard werkzaam op Columbia en Yale University Juan Linz, de Noor Stein Rokkan, de Italiaan Giovanni Sartori, en de kort geleden overleden Israëlier Shmuel N. Eisenstadt is bevoorrecht.

Via de oprichting van het European Consortium, met zijn op Ann Arbor gemodelleerde Summer School in Essex, – en zoals Rokkan placht te zeggen: een etage hoger de workshops die spoedig in grote getale in Joint Sessions bijeenkwamen – zijn de internationale contacten sterk bevorderd en uitgebreid. Zij hebben op hun beurt geleid tot tal van bilaterale en multilaterale projecten, soms tot werkelijke internationale research, vaker nog tot de publicatie van workshop papers op specifieke thema’s door jongeren en ouderen met een gemeenschappelijke belangstelling in verschillende landen.

Ten derde: Dat alles ging gepaard met een sterke specialisatie. Niet toevallig het eerst en verst gaand in de Verenigde Staten, waar ooit meer politicologen werkten dan in alle andere landen tezamen. Maar door de groei later ook in andere landen, en door de ontwikkeling van internationale dwarsverbanden, in de professie in het algemeen. Daardoor konden deelgebieden ontstaan, specialisaties van voldoende omvang, met een eigen publiek, een “critical mass” die specialistische media als nieuwe vaktijdschriften, deelorganisaties, conferenties e.d. schragen en dragen. Wat echter wel een fragmentering, ja zelfs een versplintering van het vakgebied tot gevolg had. Voorzover dat mede leidde tot een eigen taalgebruik in een zekere afzondering, kan dat in extreme gevallen leiden tot bijna secte-achtige toestanden. In mijn stellingen poneer ik dat dit niet alleen de eenheid van het vakgebied en de onderlinge verstaanbaarheid tussen vakgenoten aantast, maar ook de afstand tot de politiek in al haar verscheidenheid, die toch het gemeenschappelijk object is van ons vak.

In de volgende stellingen zet ik mij af tegen de druk in het wetenschapsbeleid – binnen de sociale wetenschappen met name omhelsd door vakgebieden als de economie en de psychologie die zich sterk richten op het voorbeeld van de natuurwetenschappen – om de waardering van onderzoeksprestaties af te meten naar aantallen publicaties en “citaties” in het Engels. En dat met name in tijdschriften met peer review, die onderling een sterk hiërarchisch karakter vertonen, zodat dezelfde publicatie in de eigen of andere taal, of in een Engelstalig minder hoog geschat tijdschrift – of erger: als hoofdstuk in een boek ! – minder hoog wordt geschat, geteld en beloond. En dat geheel los van de vraag of het onderwerp zich wel leent voor dat hoog geschatte tijdschrift, of een Engels-lezend publiek. Zeker voor een vak als het onze, zijn er nu eenmaal grote verschillen in de mate waarin zaken zich al dan niet lenen voor omzetting in het Engels. En blijft het wenselijk onderwerpen te behandelen in andere media dan die gemeten worden in de Social Science Citation Index, die tot nu toe de voornaamste leidraad is, maar zich nog altijd richt op tijdschriften alleen. Gelukkig kan ik U melden, dat mijn dochter werkzaam in de bibliotheek van het Europees Universitair Instituut terugkwam uit de enige weken geleden gehouden Frankfurter Buchmesse met het nieuws dat SSCI heeft besloten vanaf 2011 ook wetenschappelijke boeken te gaan opnemen. Het zal ook nu wel weer gaan om alleen Engelstalige boeken, en het is nog onzeker of men ook zal afdalen tot individuele hoofdstukken in bundels met vele schrijvers, dan wel alle “eer” zal toedelen aan de betreffende redacteuren. Wel is besloten terug te gaan tot het jaar 2003. Voor iemand als ik die ooit gedacht heeft de eis te stellen dat studenten een dag per week, of wellicht beter een maand in het jaar alleen boeken zouden moeten lezen die minstens 25 jaar geleden gepubliceerd zijn, zal dat niet helpen.

Dat brengt mij tot de stelling 7, in samenhang met het einde van stelling 4. In 1996 heeft het Kringbestuur, tezamen met de redactie en de toenmalige uitgever, besloten Acta Politica om te vormen tot een Engelstalig tijdschrift met alle garanties van peer review e.d. Achtergrond van deze beslissing was, dat het Nederlandstalige Acta, al verschenen daar ook wel Engelstalige stukken in, te weinig kopij dreigde te krijgen. Wel werd de intentie uitgesproken dat toch nog een zeker accent zou worden behouden op publicaties over Nederland en van Nederlanders: Ik citeer uit een beginselbrief van 1996: “Each issue will contain three to four articles and/or research notes, a review article, and – kennelijk specifiek genoemd maar niet noodzakelijk voor de eerder genoemde publicatie-typen – “an extensive book review section, which will try to cover all literature that is relevant to politics and political science in the Netherlands”.1 Is mijn indruk juist dat van dat laatste niet veel terecht gekomen is? Naar ik aanneem niet doordat opeenvolgende redacties die toezegging niet serieus zouden hebben genomen. Wel omdat er in Nederland toen en nog altijd veel te weinig een traditie van het schrijven van serieuze recensies bestaat (en al was deze er, besprekingen door de tellers in het wetenschapsbeleid toch niet als waardevol zouden worden meegeteld). Maar allengs is de praktijk geworden dat Acta artikelen poogt aan te trekken zowel van schrijvers als qua onderwerp, geheel los van het feit dat het een blad van de Nederlandse Kring voor Wetenschap der Politiek is. Men is erin geslaagd een plaats te krijgen in de Social Science Citation Index, en is er trots op dat al een ranking van 35 is bereikt in de lijst van algemene politicologische tijdschriften. Maar is het blad onmisbaar tussen zoveel gelijksoortige tijdschriften, zo kan een scepticus vragen, hoe onaardig dat ook moge klinken? En daaraan toe te voegen, dat er wel een gat gevallen is door het wegvallen van een Nederlandstalig Acta Politica dat voor de Nederlandse politicologie en Nederlandse politiek een bepaalde functie had. Een gat dat Res Publica – gezamenlijk initiatief van waardevolle vakgenoten in Nederland en Vlaanderen – nog lang niet heeft kunnen dichten.

In stelling 8 en 9 ga ik in op de relatie tussen Nederlandse politicologen en de Nederlandse politiek. In stelling 8 betoog ik dat er ongetwijfeld redelijk getoetste wetenschappelijke kennis bestaat over een groot aantal onderwerpen die in discussies over de werking van het Nederlands politiek bestel naar voren plegen te komen. Ik noem maar: het kiesgedrag en kiesstelsels; politieke belangstelling en politiek vertrouwen; specifieke institutionele hervormingen als: de gekozen formateur of minister-president, over referenda, een kernkabinet; en ik zeg het maar kort: de veelal schadelijke – invloed van een modern management denken en de vele hoog betaalde externe adviseurs op de toppen van de rijksdienst; de problematiek van gemeentelijke herindelingen; de rol van pressiegroepen en het maatschappelijk middenveld, enz. enz. Over de jaren heen is daar vele malen over gepubliceerd en geadviseerd, vaak in commissies of raden van een gemengde samenstelling waaronder goed geschoolde politicologen.

En toch lijkt het bij elke nieuwe verkiezing weer hoe weinig collectief geheugen er is, hoe gemakkelijk en ondoordacht “patentoplossingen” worden aangedragen voor de kennelijk telkens weer terugkerende “crisis van de democratie”, hoe “symbool-politiek” veelal de analyse van werkelijke problemen versluiert.

In stelling 9 spreek ik over de tamelijk frequente verschijning van vakgenoten voor de televisie, de radio, kranten en weekbladen. die als “politicoloog” commentaar geven op politieke ontwikkelingen. De man of vrouw in kwestie wordt getooid met het epitheton “politicoloog”. Terecht. Maar de grens tussen een persoonlijke mening en wetenschappelijke uitspraken is vaak zeer dun.

Het is goed dat ons vak een rol speelt. Maar of de vaak onvermijdelijk te beknopte commentaren en politieke bijdragen van politicologen ons vak goed doen kan men betwijfelen? Soms wel, soms niet. Laat ik met die verzuchting eindigen.

Erelidmaatschap Hans Daalder – stellingen bij het symposium

???????????????????????????????Op 5 november 2010 benoemde de Nederlandse Kring voor de Wetenschap der Politicologie prof. em. Hans Daalder tot eerste erelid. Op het symposium ter ere van deze gebeurtenis gaf Daalder zijn kijk op de ontwikkelingen van de Nederlandse politicologie sinds 1950 in 10 stellingen:

  1. De Nederlandse Kring voor Wetenschap der Politiek werd opgericht in 1950 kort nadat enkele hoogleraren met als leeropdracht wetenschap der politiek of een vergelijkbare benaming waren benoemd. Deze waren zelf geschoold in andere disciplines. De eerste groep leden, die oorspronkelijk een gesloten groep met ballotage vormde, bestond overwegend uit staatsrechtsgeleerden, historici, een aantal in wetenschap geïnteresseerde politici en journalisten.
  2. Niettemin was met name dankzij contacten en inspanningen van J. Barents de Kring vrijwel van het begin betrokken bij de vorming van de International Political Science Association. Het eerste wereldcongres van IPSA werd in 1952 in Den Haag gehouden.
  3. De Kring ontwikkelde zich pas langzaam in de richting van een organisatie van politicologen. Er bestond nauwelijks een wetenschappelijke staf, het duurde lang (met name aan de Universiteit van Amsterdam) voordat de eerste studenten in het vak afstudeerden, terwijl als wetenschappelijk genootschap het lidmaatschap nog langere tijd niet openstond voor assistenten of (gevorderde) studenten. Het zou tot 1965 duren voordat het kwam tot de oprichting van Acta Politica, welk blad sterk zou bijdragen tot de vestiging van de Nederlandse politicologie en haar mogelijke bijdragen voor het inzicht in het functioneren van het Nederlandse politieke stelsel.
  4. Terwijl belangrijke opleidingen politicologie langere tijd verscheurd werden door dusgeheten democratisering en scherpe politisering, nam niettemin zowel de professionalisering, als de internationalisering van het vak relatief snel toe.
  5. Deze professionalisering, vooral tot uiting komend in een versterking van kwantitatieve onderzoeksmethoden, heeft het disciplinaire karakter versterkt en de deelname aan internationale ontwikkelingen van het vakgebied bevorderd. Tegelijkertijd echter heeft een zekere vernauwing plaats gevonden, en is veel van het onderzoek minder direct voor niet- politicologen verstaanbaar. Binnen het vakgebied heeft een vergaande specialisatie plaats gevonden, mede mogelijk en gedragen door het ontstaan van internationale deelgebieden met elk een eigen ‘critical mass’. Deze ontwikkeling verzwakt de eenheid van het vakgebied, en vergroot de afstand tot de politiek als object van wetenschappelijk denken en onderzoek.
  6. De sterke nadruk in het wetenschapsbeleid op de meerwaarde van het publiceren in het Engels, zo mogelijk in de meest prestigieuze internationale tijdschriften (afkomstig van de geheel verschillende natuurwetenschappen, en die sociale wetenschappen die daar het dichtst bijstaan zoals de psychologie en de economie) gaat ten koste van veelal diepgaander, minder ‘tellende publicaties in de eigen of andere talen, met name in de waardering van boeken of bundels.
  7. In dat licht is het vervangen van het Nederlandse tijdschrift Acta Politica, en de overgang daarvan tot slechts een van de vele algemene internationale politicologische tijdschriften, een verarming. Het streven in samenwerking met de Vlamingen Res Publica het gat enigszins op te vullen is loffelijk, maar vooreerst nog te weinig zichtbaar. Mogelijkheden om voor de Nederlandse samenleving belangrijke politiek-wetenschappelijke studies te publiceren, beperken zich tot Jaarboeken van Instituten als het Documentatiebureau voor Nederlandse politieke partijen of Centrum Parlementaire Geschiedenis, of te korte ephemere krantenbijlagen.
  8. Het leidt weinig twijfel dat op tal van terreinen politicologen beschikken over grondige, getoetste wetenschappelijke kennis over de werking van het Nederlandse politiek bestel. Men denke aan kiesgedrag, institutionele hervormingen als kiesstelsels, de gekozen minister- president of gekozen (in)formateur, referenda en andere vormen van directe democratie, het effect van een modern management denken en de invloed van externe adviseurs op de hogere rijksdienst, het functioneren van politieke partijen, de voor- en nadelen van gemeentelijke herindelingen en zo meer. Over al deze onderwerpen zijn niet alleen uitvoerige wetenschappelijke beschouwingen verschenen, maar is ook door tal van gemengde commissies (veelal met politicologen onder de leden) in de afgelopen decennia jaren uitvoerig gerapporteerd. En toch worden in de hectiek van kabinetscrises, verkiezingen en kabinetsformaties tal van “patent-oplossingen” aangedragen, om de telkens weer aangeroepen “crisis van de democratie” te bezweren. Er is eerder sprake van symboolpolitiek dan op basis van werkelijke kennis berustende besluitvorming. Helaas is het collectief geheugen van beleidsvormers veelal zwak.
  9. Vooral door de media wordt politicologen veelal verzocht commentaar te geven, niet zelden in luttele minuten, soms in langere commentaren en columns in dag- en weekbladen, en nu en dan ook als directe participanten in de politieke besluitvorming zelf. De kwaliteit van hun bijdragen kan verschillen, mede afhankelijk van de ambiance waarin het commentaar gegeven wordt. Waar de betrokkenen nadrukkelijk worden genoemd als “politicoloog”, dreigt het gevaar dat mogelijk persoonlijke betogen al te snel worden verstaan als inzichten van “de” politicologie. Wat dat betreft valt het te betreuren dat mede door de eerder gesignaleerde factoren, de zichtbaarheid en de hardheid van de Nederlandse politicologie als corpus nog altijd relatief gering is.
  10. Zie verder een door Peter Mair geschreven Preface voor een op korte termijn door de ECPR te publiceren herdruk van lang geleden geschreven Engelstalige opstellen: H. Daalder, State Formation, Parties and Democracy. Comparative Studies on European Politics, ECPR Series on Classics in Political Science, waarin deze ingaat op generatieverschillen op het terrein van de studie van “comparative politics” respectievelijk “cross-national politics”.