Op 5 november 2010 benoemde de Nederlandse Kring voor de Wetenschap der Politicologie prof. em. Hans Daalder tot eerste erelid. Op het symposium ter ere van deze gebeurtenis sprak prof. J.Th.J. van den Berg de volgende laudatio uit:
Hooggeleerde Daalder, beste Hans,
In een gewichtig ogenblik als dit had hier de voorzitter moeten optreden van de Nederlandse Kring voor Wetenschap der Politiek, prof. Jos de Beus. Helaas maakt zijn gezondheidstoestand hem dat onmogelijk. Vandaar dat ik hier sta in zijn plaats. Iedereen mag weten dat ik dat als een buitengewone eer beschouw.
Ooit klaagde de historicus, Hans Blom er in klein gezelschap over dat het ook voor historici zo belangrijke werk van Hans Daalder sterk verspreid was over reeksen artikelen die in allerlei ‘obscure’ tijdschriften en boeken waren verschenen; in elk geval obscuur voor niet- politicologen. Hij meende dat dit tekort deed aan de kwaliteit en de bekendheid van je werk. Bloms klacht was niet zo wonderlijk, omdat jouw publicaties een sterke historische grondslag hebben. Dat het wel erg verspreid was over tijdschriften en boeken was een klacht die ik deelde. Thuis had ik tot begin jaren negentig, tussen de mooie boeken van Bernard Crick en Robert Dahl in, hoofdzakelijk sleetse overdrukjes van artikelen en hoofdstukken staan van ene H. Daalder, maar daar zaten wel een paar van de beste stukken over de Nederlandse politiek tussen, waarvan zowel ikzelf als generaties na mij veel hebben geleerd.
Daar is intussen wel wat aan gedaan: Bart Tromp en ik hebben een aantal van de belangrijkste stukken over Nederlandse politiek en comparative politics in een bundel ‘Politiek en Historie’ kunnen samenbrengen. Vervolgens deed jij het zelf, door je oratie en afscheidscollege en de tienjaarlijkse redes die je had geleverd over de Nederlandse politiek samen te brengen in ‘Van oude en nieuwe regenten’. Daaraan voegde je sterk historisch getinte beschouwingen toe. Dat boek zal Hans Blom zeer tevreden hebben gesteld. Met hem vele anderen, overigens.
Binnenkort verschijnt in de serie ECPR Classics, ‘State Formation, Parties and Democracy: Studies in Comparative European Politics’. Zodat niemand meer kan zeggen dat hij geen weet heeft van de plaatsen waar je belangrijkste werk is te vinden. Alles mooi in goed gepresenteerde boeken bijeengebracht. Ik meen dat het Peter Mair is geweest die in de introductie tot het laatste boek schreef (ik parafraseer): als Daalder zijn stukken nu zou moeten leveren aan de belangrijke refereed journals op het terrein van de vergelijkende politicologie, zouden ze waarschijnlijk worden geweigerd. Dat doet denken aan wat ons beider vriend en collega, Hans Daudt ooit zei: als Huizinga zijn plan voor ‘Herfsttij der Middeleeuwen’ had moeten indienen bij NWO, zou het vast zijn afgewezen.
Deze drie boeken bieden overigens nog maar een deel van het onderzoek dat je hebt uitgevoerd dan wel geëntameerd en waarmee je belangrijke verdiensten voor de politieke wetenschap in Nederland en daarbuiten dus maar ten dele zijn weergegeven. Eigenlijk staat het al kort samengevat in je oratie van 1964 bij elkaar. Daar kondig je aan dat je onderzoek wil doen resp. bevorderen naar herkomst en loopbaan van politieke elites, naar houdingen van kiezers, naar de relaties tussen regering, parlement, ambtelijke diensten en belangengroepen, beleidsvorming in het algemeen. Vooral dat je ernaar streeft dit onderzoek op vergelijkende grondslag te verrichten of te doen verrichten. Ongehoord ambitieus natuurlijk: geen politicoloog zou nog zoiets in zijn of haar oratie durven opnemen.
Niettemin ben je erin geslaagd, vooral door je vermogen tot samenwerken en tot stimuleren, veel van die ambities na te komen. Niet te vergeten, je bijna mythische vermogen overal geld vandaan te toveren. Ik noem het onder jouw leiding uitgevoerde elite- onderzoek, waaraan ikzelf als promovendus maar ook weer als promotor heb mogen voortwerken. Ik noem het parlementsonderzoek naar de opvattingen en houdingen van parlementariërs in Nederland, dat een in de wereld nogal unieke inkijk geeft in de ontwikkeling van denken en doen onder onze parlementariërs sinds 1968. Dan heb ik het slechts over enkele voorbeelden.
Daarnaast heb je niet alleen zelf veel werk gemaakt van het vergelijkend onderzoek, bij voorbeeld in het Smaller European Democracies project, maar heb je daarin ook veel jongere politicologen in de wereld van de comparative politics geïntroduceerd. Vooral dat laatste vermeld ik graag: je wist talent immers niet alleen te observeren, je zocht steeds naar middelen het de kans te geven, ook al was je in jongere jaren een gevreesd criticus van je leerlingen.
Je bent immer het tegendeel geweest van een kamergeleerde. Dat heb je zichtbaar gemaakt doordat je je Leidse leeropdracht in een als ondersteunend bedoeld vak voor juristen snel hebt weten uit te bouwen tot opleidingen in de juridische en sociale faculteit. Totdat je in Leiden, samen met anderen, een volledige opleiding politicologie hebt weten te verwerven in de Faculteit Sociale Wetenschappen, zij het aanvankelijk nog met een belangrijke poot in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid. Die werd vervolgens ernstig bedreigd, zoals je het zelf noemde: ‘in de winter van R.J. in ’t Veld’ toen stormen als TVC en SKG over de universiteiten heen raasden. Maar de opleiding aan de Leidse FSW overleefde en deed dat redelijk glansrijk, zoals wij nu weten. De oude, betrouwbare juridische faculteit bleek in gemoderniseerde vorm minder betrouwbaar dan ooit gedacht. Dat je die faculteit door de ‘hete zomer’ van de democratisering 1969-70 hebt heen geloodst als decaan was intussen vergeten.
Overigens konden ook andere opleidingen als die in Nijmegen en aan de VU op je steun en zorgvuldige aandacht rekenen als daarom werd gevraagd. Eerder, begin jaren zeventig, had je al veel tijd en energie gestoken in de affaire rond de oudste en grootste politicologie-opleiding, die van de Universiteit van Amsterdam, waar je zelf in de jaren veertig en vijftig had gestudeerd en waar je nog eens zelf als student had geprotesteerd tegen de benoeming van wie later je promotor zou worden, Jan Barents. Hans Daudt en vijf wetenschappelijke medewerkers om hem heen zouden een zwaar beroep op je steun doen; het kostte je onder meer een sabbatical year in het NIAS.
Soms bleven wij in Nederland verweesd achter, omdat het land een beetje te klein voor je werd. Ik ondervond dat als student al toen ik een eerste literatuurtentamen wilde doen in 1967 en vriendelijk werd verwezen naar de historicus, B. W. Schaper, die je toen verving. Jij was vertrokken naar Palo Alto in California. In 1976 liet je mij met een aantal collegae achter, toen je voor drie jaar vertrok naar het Europees Universitair Instituut in Florence. Niet alleen jij vertrok trouwens, maar ook je collega Tim Koopmans, de hoogleraar staatsrecht met wie je de commissie staatkunde had opgezet, die een eerstejaars vak ‘staatkunde’ voor juridische studenten moest opzetten. Halverwege mochten wij het zelf gaan doen. Intussen zette jij in Florence, als eerste hoogleraar politicologie en hoofd van het departement voor sociale wetenschappen, een nieuwe opleiding op en leverde je daarmee een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van het EUI, toen nog staande onder leiding van de onlangs overleden Max Kohnstamm. Voor de status van de Nederlandse politicologie was je verblijf daar van groot belang.
Toch denk ik dat voor de ‘inburgering’ van de Nederlandse politicologen in de internationale wereld van de politicologie een ander initiatief van nog meer gewicht is geweest. Ik bedoel de oprichting van het European Consortium for Political Research in 1970. Het initiatief was van anderen, zoals je beschrijft in ‘Universitair Panopticum, herinneringen van een gewoon hoogleraar’. Maar je hebt er zelf heel veel aan gedaan het ECPR van de grond te krijgen en tot bloei te brengen, temidden van mastodonten als Jean Blondel en Stein Rokkan, en in nauwe samenwerking met collegae als Giovanni Sartori en Rudolf Wildenmann, die de roemruchte jaarlijkse Joint Sessions bedacht, waarvan ik de eerste in het dodelijk saaie Mannheim heb mogen meebeleven. Een aantal jaren zat je het ECPR zelfs voor. Intussen maakte Arend Lijphart het European Journal for Political Research tot een gezaghebbend tijdschrift. Hoewel Henry Valen, de vaderlijke Noor, geprobeerd heeft je de bijnaam ‘the bishop’ op te dringen, is dat niet echt gelukt. Hij stelde zich daarbij ongetwijfeld een tamelijk Lutherse bisschop voor en die kennen de meeste mensen buiten Skandinavië en Noord- Duitsland niet erg en calvinisten als wij houden er zelfs niet zo van. Maar, het laat wel iets zien van het gezag en het ontzag dat je wist te wekken. Waar wij allemaal goed gebruik van hebben kunnen maken. Intussen deed je trouwens je plicht als voorzitter, tussen 1970 en 1975, van de Nederlandse Kring voor Wetenschap der Politiek.
In je oratie en je lezingen, verzameld in ‘Van oude en nieuwe regenten’ heb je je ontpopt als een gezaghebbend en invloedrijk criticus van de vaderlandse politiek, maar je bent nooit een ijverig schrijver op opiniepagina’s geworden noch columnist van kranten of audiovisuele media. Af en toe een televisie-interview dat in je jonge jaren dikwijls nog moeizaam verliep ook, omdat je zoals Jan Barents zo snedig had opgemerkt, in bijzinnen spreekt. In bijzinnen spreken is zo ongeveer het retorische tegendeel van spreken in one-liners. Zoals je er van houdt paradoxen te formuleren, waar meer digitale geesten ook al niet van houden, maar waarmee je ongeveer een Leidse School hebt weten te vestigen. Want die liefde voor de paradox wordt nu zo ongeveer elke Leidse politicoloog nagedragen.
Met de actieve politiek of het openbaar bestuur in bredere zin heb je je evenmin ingelaten, behoudens het lidmaatschap van de Commissie van Veen over de reorganisatie van de Rijksdienst. Van die reorganisatie is toen en later niet zo veel terechtgekomen, maar het rapport is het begin geworden van de politieke en ambtelijke loopbaan van de huidige vicepresident van de Raad van State en het heeft geleid tot de oprichting van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Er zijn adviseurs die minder sporen nalaten.
Dit, beste Hans, is allemaal al meer dan voldoende om jou met bijzondere eerbetuiging tegemoet te treden. Maar dan zou ik het project onbesproken laten waaraan je nog steeds stug doorwerkt: de biografie van W. Drees sr. Daar hebben wij nu drie delen van ter beschikking, waarvan een geschreven door Jelle Gaemers. Er is voorts je studie over de relatie van Drees met het Koninklijk Huis. Het belangrijkste deel, over zijn tijd als minister- president, moet nog komen maar zal ook redelijk spoedig verschijnen.
Op dat laatste deel wachten wij als leden van de Kring niet om je hulde te brengen voor al dat vele wat je voor de politicologiebeoefening in Nederland hebt betekend. Vandaag, op de dag dat wij de zestigste verjaardag vieren van de Nederlandse Kring voor Wetenschap der Politiek, zo heeft het bestuur daarvan besloten, geven wij aan die hulde vorm door aan jou het erelidmaatschap van de Kring toe te kennen.
Daarmee mag ik jou als eerste van harte gelukwensen!