Erelidmaatschap Hans Daalder – stellingen bij het symposium

???????????????????????????????Op 5 november 2010 benoemde de Nederlandse Kring voor de Wetenschap der Politicologie prof. em. Hans Daalder tot eerste erelid. Op het symposium ter ere van deze gebeurtenis gaf Daalder zijn kijk op de ontwikkelingen van de Nederlandse politicologie sinds 1950 in 10 stellingen:

  1. De Nederlandse Kring voor Wetenschap der Politiek werd opgericht in 1950 kort nadat enkele hoogleraren met als leeropdracht wetenschap der politiek of een vergelijkbare benaming waren benoemd. Deze waren zelf geschoold in andere disciplines. De eerste groep leden, die oorspronkelijk een gesloten groep met ballotage vormde, bestond overwegend uit staatsrechtsgeleerden, historici, een aantal in wetenschap geïnteresseerde politici en journalisten.
  2. Niettemin was met name dankzij contacten en inspanningen van J. Barents de Kring vrijwel van het begin betrokken bij de vorming van de International Political Science Association. Het eerste wereldcongres van IPSA werd in 1952 in Den Haag gehouden.
  3. De Kring ontwikkelde zich pas langzaam in de richting van een organisatie van politicologen. Er bestond nauwelijks een wetenschappelijke staf, het duurde lang (met name aan de Universiteit van Amsterdam) voordat de eerste studenten in het vak afstudeerden, terwijl als wetenschappelijk genootschap het lidmaatschap nog langere tijd niet openstond voor assistenten of (gevorderde) studenten. Het zou tot 1965 duren voordat het kwam tot de oprichting van Acta Politica, welk blad sterk zou bijdragen tot de vestiging van de Nederlandse politicologie en haar mogelijke bijdragen voor het inzicht in het functioneren van het Nederlandse politieke stelsel.
  4. Terwijl belangrijke opleidingen politicologie langere tijd verscheurd werden door dusgeheten democratisering en scherpe politisering, nam niettemin zowel de professionalisering, als de internationalisering van het vak relatief snel toe.
  5. Deze professionalisering, vooral tot uiting komend in een versterking van kwantitatieve onderzoeksmethoden, heeft het disciplinaire karakter versterkt en de deelname aan internationale ontwikkelingen van het vakgebied bevorderd. Tegelijkertijd echter heeft een zekere vernauwing plaats gevonden, en is veel van het onderzoek minder direct voor niet- politicologen verstaanbaar. Binnen het vakgebied heeft een vergaande specialisatie plaats gevonden, mede mogelijk en gedragen door het ontstaan van internationale deelgebieden met elk een eigen ‘critical mass’. Deze ontwikkeling verzwakt de eenheid van het vakgebied, en vergroot de afstand tot de politiek als object van wetenschappelijk denken en onderzoek.
  6. De sterke nadruk in het wetenschapsbeleid op de meerwaarde van het publiceren in het Engels, zo mogelijk in de meest prestigieuze internationale tijdschriften (afkomstig van de geheel verschillende natuurwetenschappen, en die sociale wetenschappen die daar het dichtst bijstaan zoals de psychologie en de economie) gaat ten koste van veelal diepgaander, minder ‘tellende publicaties in de eigen of andere talen, met name in de waardering van boeken of bundels.
  7. In dat licht is het vervangen van het Nederlandse tijdschrift Acta Politica, en de overgang daarvan tot slechts een van de vele algemene internationale politicologische tijdschriften, een verarming. Het streven in samenwerking met de Vlamingen Res Publica het gat enigszins op te vullen is loffelijk, maar vooreerst nog te weinig zichtbaar. Mogelijkheden om voor de Nederlandse samenleving belangrijke politiek-wetenschappelijke studies te publiceren, beperken zich tot Jaarboeken van Instituten als het Documentatiebureau voor Nederlandse politieke partijen of Centrum Parlementaire Geschiedenis, of te korte ephemere krantenbijlagen.
  8. Het leidt weinig twijfel dat op tal van terreinen politicologen beschikken over grondige, getoetste wetenschappelijke kennis over de werking van het Nederlandse politiek bestel. Men denke aan kiesgedrag, institutionele hervormingen als kiesstelsels, de gekozen minister- president of gekozen (in)formateur, referenda en andere vormen van directe democratie, het effect van een modern management denken en de invloed van externe adviseurs op de hogere rijksdienst, het functioneren van politieke partijen, de voor- en nadelen van gemeentelijke herindelingen en zo meer. Over al deze onderwerpen zijn niet alleen uitvoerige wetenschappelijke beschouwingen verschenen, maar is ook door tal van gemengde commissies (veelal met politicologen onder de leden) in de afgelopen decennia jaren uitvoerig gerapporteerd. En toch worden in de hectiek van kabinetscrises, verkiezingen en kabinetsformaties tal van “patent-oplossingen” aangedragen, om de telkens weer aangeroepen “crisis van de democratie” te bezweren. Er is eerder sprake van symboolpolitiek dan op basis van werkelijke kennis berustende besluitvorming. Helaas is het collectief geheugen van beleidsvormers veelal zwak.
  9. Vooral door de media wordt politicologen veelal verzocht commentaar te geven, niet zelden in luttele minuten, soms in langere commentaren en columns in dag- en weekbladen, en nu en dan ook als directe participanten in de politieke besluitvorming zelf. De kwaliteit van hun bijdragen kan verschillen, mede afhankelijk van de ambiance waarin het commentaar gegeven wordt. Waar de betrokkenen nadrukkelijk worden genoemd als “politicoloog”, dreigt het gevaar dat mogelijk persoonlijke betogen al te snel worden verstaan als inzichten van “de” politicologie. Wat dat betreft valt het te betreuren dat mede door de eerder gesignaleerde factoren, de zichtbaarheid en de hardheid van de Nederlandse politicologie als corpus nog altijd relatief gering is.
  10. Zie verder een door Peter Mair geschreven Preface voor een op korte termijn door de ECPR te publiceren herdruk van lang geleden geschreven Engelstalige opstellen: H. Daalder, State Formation, Parties and Democracy. Comparative Studies on European Politics, ECPR Series on Classics in Political Science, waarin deze ingaat op generatieverschillen op het terrein van de studie van “comparative politics” respectievelijk “cross-national politics”.